De CSDD-richtlijn: aandachtspunten bij de implementatie van civielrechtelijke aansprakelijkheid

Inleiding

Op 25 juli 2024 is een flinke mijlpaal bereikt voor de Europese Unie. Na een lange, moeizame onderhandelingsperiode is de Corporate Sustainability Due Diligence richtlijn (hierna: CSDD-richtlijn) in werking getreden.[1] Deze richtlijn is een uitvloeisel van de Europese Green Deal en is een belangrijk instrument in het bereiken van de klimaatdoelstellingen van de EU en het adresseren van mensenrechtenschendingen in geglobaliseerde waardeketens, een bekend voorbeeld is de toeleveringsketen van mobiele telefoons.[2] De lidstaten hebben nu twee jaar om de CSDD-richtlijn te implementeren.[3] Publiekrechtelijke handhaving en civielrechtelijke aansprakelijkheid vormen samen het handhavende stelsel van de CSDD-richtlijn. 

Dit blog verkent kort wat de CSDD-richtlijn regelt en gaat vervolgens in op enkele aandachtspunten bij de inpassing van de civielrechtelijke aansprakelijkheid op grond van de CSDD-richtlijn. Deze civielrechtelijke aansprakelijkheid is in Nederland te realiseren middels de onrechtmatige daad. Hiervoor zijn dus strikt genomen geen implementatiehandelingen nodig. Toch kan de inpassing van deze civielrechtelijke aansprakelijkheid ingrijpende gevolgen hebben voor het Nederlandse civiele recht. 

Wat regelt de CSDD-richtlijn? 

De CSDD-richtlijn harmoniseert de regulering van grote ondernemingen die actief zijn in de Europese Unie en scherpt de verplichtingen omtrent maatschappelijk verantwoord ondernemen op het gebied van mensenrechten en klimaat aan.[4] De CSDD-richtlijn verplicht grote ondernemingen negatieve impact te voorkomen, beperken en beëindigen door ‘gepaste zorgvuldigheid’ toe te passen bij zowel de eigen activiteiten, als de activiteiten van dochterondernemingen, gevestigde zakelijke relaties en de waardeketen als geheel. De CSDD-richtlijn is hiermee een aanvulling op eerdere Europese regelgeving op dit gebied, met name de Corporate Sustainability Reporting Directive. In belangrijke mate sluit de CSDD-richtlijn ook aan bij de OESO-richtsnoeren en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (hierna: UNGP’s), met dien verstande dat de CSDD-richtlijn concretere en gesanctioneerde verplichtingen schept.[5] Anders dan de OESO-richtsnoeren en de UNGP’s, combineert de CSDD-richtlijn mensenrechtenaspecten van maatschappelijk verantwoord ondernemen met klimaatverplichtingen. Zo moeten ondernemingen die onder de richtlijn vallen een klimaattransitieplan opstellen om aan de verplichtingen van het Akkoord van Parijs te gaan voldoen.[6] 

Passende zorgvuldigheid  

De CSDD-richtlijn stelt een aantal verplichtingen aan de ondernemingen die onder het toepassingsbereik vallen. Hierbij is grotendeels aangesloten bij het betrachten van ‘’passende zorgvuldigheid’ voor mens en milieu zoals omschreven in de OESO-richtsnoeren. Onder de CSDD-richtlijn moeten ondernemingen:  

  1. due diligence (passende zorgvuldigheid) op het gebied van mensenrechten en klimaat integreren in hun ondernemingsbeleid;[7] 

  2. negatieve impact op mensenrechten en klimaat vaststellen en beoordelen;[8] 

  3. passende maatregelen nemen om deze feitelijke of potentiële impact te beëindigen, herstellen, voorkomen en minimaliseren;[9] 

  4. periodiek de effectiviteit van de genomen maatregelen beoordelen;[10] 

  5. jaarlijks rapporteren over de genomen maatregelen;[11] 

  6. een klachtprocedure inrichten voor slachtoffers, maatschappelijke organisaties en vakbonden;[12] 

  7. een Klimaattransitieplan in lijn met het klimaatakkoord van Parijs opstellen;[13]  

  8. voor zover de onderneming niet in de EU is gevestigd, een gemachtigde vertegenwoordiger in de EU aanwijzen.[14] 

In de praktijk zullen ook ondernemingen buiten de formele reikwijdte met de CSDD-richtlijn te maken krijgen. Dochterondernemingen, zakelijke relaties en de gehele waardeketen zijn onderwerp van de vereiste ‘gepaste zorgvuldigheid’. Dit zal betekenen dat ook deze ondernemingen, waaronder een groot deel MKB-ondernemingen, via contractuele verplichtingen, gevraagde garanties of anderszins ook gehouden zal zijn aan een deel van de verplichtingen die uit de CSDD-richtlijn voortvloeien. Dit is in principe geen probleem, sterker nog: het is de bedoeling van deze richtlijn.[15] Eventuele toenemende regeldruk voor kleinere ondernemingen als gevolg van deze richtlijn is hierbij wel een aandachtspunt. 

Implementatie 

Naast de bovengenoemde verplichtingen voor ondernemingen in het nationale recht, stelt de CSDD-richtlijn ook een aantal verplichtingen aan de lidstaten. De belangrijkste hiervan is het zorgen voor toezicht en handhaving van de richtlijn. Verder moeten lidstaten voorzien in een vorm van wettelijke (civielrechtelijke) aansprakelijkheid voor schade als gevolg van het niet nakomen van enkele verplichtingen uit de richtlijn. Voor het publiekrechtelijke toezicht van de CSDD-richtlijn moeten de lidstaten toezichthoudende autoriteiten aanwijzen, met voldoende bevoegdheden om de richtlijn effectief te kunnen handhaven, inclusief het kunnen opleggen van sancties.[16] Daarbij moet toezicht en handhaving ook kunnen worden verzocht door derden via ‘gemotiveerde bezwaren’.[17] Om afstemming en samenwerking te stimuleren worden alle toezichthoudende autoriteiten van lidstaten verenigd in een Europees netwerk van toezichthoudende autoriteiten.[18] 

Lidstaten krijgen op veel vlakken aanzienlijke implementatievrijheid, bijvoorbeeld door de reikwijdte van de richtlijn te vergroten, strengere bepalingen op te nemen en bij de inrichting en toepassing van het publiekrechtelijke toezicht.[19] 

Civielrechtelijke aansprakelijkheid 

Die implementatievrijheid geldt echter in mindere mate voor de civielrechtelijke aansprakelijkheid. De CSDD-richtlijn verplicht lidstaten om civielrechtelijke aansprakelijkheid te verankeren bij niet het nakomen van de verplichtingen uit artikelen 10 en 11 van de CSDD-richtlijn; het nemen van passende maatregelen om feitelijke of potentiële negatieve impact te voorkomen of te beëindigen.[20] Daarbij moeten deze bepalingen in het kader van Internationaal privaatrecht prevaleren boven eventuele toepassing van recht buiten de Unie.[21] Voor de implementatie van de civielrechtelijke aansprakelijkheid zijn strikt genomen geen implementatiehandelingen of wetswijzigingen vereist. Civielrechtelijke aansprakelijkheid kan middels de onrechtmatige daad - wegens strijd met een wettelijke plicht, of via richtlijnconforme uitleg – worden gerealiseerd.[22]  

Echter kan de inpassing van deze aansprakelijkheid voor het Nederlandse civiele recht ingrijpende gevolgen hebben. Het BNC-fiche gaat echter niet in op de manier waarop de civielrechtelijke aansprakelijkheid in het Nederlandse rechtsstelsel geïmplementeerd zou kunnen worden en wat daarbij eventuele aandachtspunten zijn.  

Het is nuttig om deze gevolgen en aandachtspunten in kaart te brengen zodat eventuele wenselijke implementatiehandelingen kunnen worden geformuleerd. Hieronder worden de voornaamste aandachtspunten uitgelicht. 

 

1. Concernaansprakelijkheid 

De toepassing van de ‘gepaste zorgvuldigheid’ door een moederonderneming bij de activiteiten van dochterondernemingen kan belangrijke gevolgen hebben voor de doorbraak van aansprakelijkheid in concernverband (ook wel concernaansprakelijkheid genoemd). Dit doet zich voor als de ‘sluier van rechtspersoonlijkheid’ en de daarbij behorende beperkte aansprakelijkheid wordt doorbroken, zodat een moederonderneming aansprakelijk is voor de schulden of gedragingen van de dochter. 

Er bestaat in de literatuur en praktijk nog enige onduidelijkheid over het leerstuk doorbraak van aansprakelijkheid.[23] Hierbij is wel consensus dat sprake is van een hoge drempel, waarbij de moeder zowel financiële verwevenheid als een vergaande mate van feitelijke zeggenschap en bemoeienis met het beleid van de dochteronderneming, of wetenschap van de onrechtmatige gedraging moet hebben.[24] Doorbraak van de aansprakelijkheid wordt in de regel dus niet snel aangenomen, en kenmerkt zich veelal door lastige bewijsvoering: hoe kan bemoeienis met de dochter, of bepaalde kennis worden toegerekend aan een moederonderneming?[25]  

Het meest voor de hand liggende, en veelgebruikte, verweer in het kader van concernaansprakelijkheid is dan ook de afwezigheid van bemoeienis of wetenschap bij de moederonderneming.  

Ondernemingen die onder de CSDD-richtlijn vallen, worden in het kader van de ‘gepaste zorgvuldigheid’ verplicht om wetenschap te hebben van de risico’s en effecten van hun dochterondernemingen en moeten zich ook met het beleid van de dochter gaan bemoeien om deze risico’s en effecten te voorkomen.[26] Dit brengt mee dat ondernemingen die onder de CSDD-richtlijn vallen, de facto te maken krijgen met óf aansprakelijkheid op grond van de CSDD-richtlijn, óf doorbraak van aansprakelijkheid.et het toepassen van de gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen van de CSDD-richtlijn zal de wetenschap van gedragingen of de bemoeienis met het beleid van de dochter immers een gegeven zijn. Hiermee wordt de drempel voor de doorbraak van aansprakelijkheid voor ondernemingen die onder de CSDD-richtlijn vallen significant lager.[27]  

Het toepassingsbereik van de CSDD-richtlijn kan dus leiden tot rechtsongelijkheid tussen grotere en kleinere ondernemingen wat betreft doorbraak van aansprakelijkheid. Voor ondernemingen buiten het toepassingsbereik blijft het verweer van de afwezigheid van wetenschap of bemoeienis beschikbaar, waar dat bij ondernemingen die onder de CSDD-richtlijn vallen in mindere mate het geval is.  

Hoe met deze gevolgen moet worden omgegaan en of deze wenselijk zijn, zal moeten worden bezien door de implementatiewetgever. Hierbij zou kunnen worden gekozen om de verlaagde drempel voor concernaansprakelijkheid beperkt te houden tot de grote ondernemingen die onder de CSDD-richtlijn vallen. Het onverkort toepassen van de lagere drempel voor concernaansprakelijkheid, ook op ondernemingen buiten het bereik van de CSDD-richtlijn, zou ingrijpende gevolgen hebben voor het systeem van aansprakelijkheid en rechtspersonenrecht. Zo zou de betekenis van beperkte aansprakelijkheid en de sluier van rechtspersoonlijkheid een geheel andere invulling krijgen. 

 

2. Bewijsrecht en schadevergoeding 

De gevolgen van de civielrechtelijke aansprakelijkheid hangen nauw samen met het toepasselijke regime van bewijsrecht en schadevergoeding. Het bewijsrecht en het stelsel van schadevergoeding van de civielrechtelijke aansprakelijkheid wordt door de CSDD-richtlijn overgelaten aan het nationale recht van de lidstaten. Het risico is daarom zeer reëel dat grote verschillen tussen de lidstaten zullen ontstaan wat betreft de aansprakelijkheid van ondernemingen en de toe te kennen schadevergoedingen. Hierdoor ontstaat het risico op forumshopping. Het is daarom aan te raden voor lidstaten om bij de inpassing van deze civielrechtelijke aansprakelijkheid, de randvoorwaarden en te verwachten effecten van deze regels in de praktijk, zoveel mogelijk aansluiting bij elkaar te zoeken en ook deze te harmoniseren. Op deze manier kan forumshopping tot een minimum worden beperkt. Voor deze afstemming kan het onder de richtlijn op te richten Europees netwerk van toezichthoudende autoriteiten een rol spelen.[28]  

Conclusie 

Vanaf 2027 zullen ondernemingen die onder de richtlijn vallen gefaseerd moeten gaan voldoen aan gepaste zorgvuldigheidsnormen op het gebied van mensenrechten en milieu. Ondernemingen moeten deze normen toepassen inde eigen activiteiten en die van dochterondernemingen en zakenrelaties.  

Daarnaast moeten lidstaten voorzien in de civielrechtelijke aansprakelijkheid voor ondernemingen die niet aan de verplichtingen uit hoofde van de richtlijn voldoen. Bij de implementatie van dit civielrechtelijke aansprakelijkheidsregime moet rekening worden gehouden met de gevolgen in de concernaansprakelijkheid voor ondernemingen die onder de richtlijn vallen. Dit moet ook in verhouding zijn met het regime van ondernemingen die niet onder de richtlijn vallen. Bij de toepassing van het civielrechtelijke aansprakelijkheidsregime gelden de nationale procedurele en schadevergoedingsregels, om forumshopping zoveel mogelijk te voorkomen is aan te raden om ook deze regels af te stemmen en te harmoniseren met de lidstaten. 

[1] Richtlijn (EU) 2024/1760 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 en Verordening (EU) 2023/2859 (link).

[2] Overwegingen 12 en 14 van de CSDD-richtlijn. 

[3] Artikel 37, eerste lid van de CSDD-richtlijn.

[4] Voor de ondernemingen die onder de CSDD-richtlijn vallen zal sprake zijn van een gefaseerde invoering afhankelijk van de grootte van de onderneming, waarbij de grootste categorie ondernemingen over drie jaar aan de Richtlijn moet gaan voldoen, waarna kleinere ondernemingen zullen volgen. Zie hierover in detail: artikel 37 van de CSDD-richtlijn.

[5] G. Ferrarini, ‘Corporate Sustainability Due Diligence and the Shifting Balance between Soft law and Hard Law in the EU’ Oxford Business Law Blog, 22 april 2022 (link), par. 2. 

[6] R. Bloemberg, ‘Wordt de Shell-uitspraak ingehaald met de komst van de CSDDD? Een vergelijking tussen de reductieplicht uit het Shell-vonnis en de CSDDD’ Ondernemingsrecht 2024/42, par. 5; Artikel 22 van de CSDD-richtlijn.

[7] Artikelen 5, 6 en 7 van de CSDD-richtlijn.

[8] Artikel 8 van de CSDD-richtlijn.

[9] Artikelen 9, 10, 11 en 12 van de CSDD-richtlijn.  

[10] Artikel 15 van de CSDD-richtlijn. 

[11] Artikel 16 van de CSDD-richtlijn. Deze verplichting geldt voor ondernemingen die niet onder de rapportageverplichtingen van de CSRD vallen. 

[12] Artikel 14 van de CSDD-richtlijn.

[13] Artikel 22 van de CSDD-richtlijn.

[14] Artikel 23 van de CSDD-richtlijn. 

[15] Overwegingen 45 en 46 van de CSDD-richtlijn.

[16] Zie artikelen 24 tot 28 van de CSDD-richtlijn.

[17] Artikel 26 van de CSDD-richtlijn.

[18] Artikel 28 van de CSDD-richtlijn; Kamerstukken II 2021-2022, 22 112, nr. 3393, p. 3.

[19] Zie bijvoorbeeld artikel 4, tweede lid, van de CSDD-richtlijn.

[20] Artikel 29 van de CSDD-richtlijn. 

[21] Artikel 29, zevende lid, van de CSDD-richtlijn. 

[22] Artikel 6:162, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek.

[23] J.L. Smeehuijzen, ‘Aansprakelijkheid van de moeder bij onrechtmatige daden van de dochter’ NJB 2021/2813, par. 6; A. Verdam, ‘Ontwikkelingen in concerngovernance. Reeks groepsverhoudingen (2)’ Ondernemingsrecht 2023/73, par. 7; J.E. van Nuland, Beleidsbepaling en aansprakelijkheid, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 264.

[24] Zie: Hof Den Haag 29 januari 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:132 (Oguru), ECLI:NL:GHDHA:2021:133 (Dooh), ECLI:NL:GHDHA:2021:134 (Akpan); A. Verdam, ‘Ontwikkelingen in concerngovernance. Reeks groepsverhoudingen (2)’ Ondernemingsrecht 2023/73, par. 7; J.E. van Nuland, Beleidsbepaling en aansprakelijkheid, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 264; R.T.G Tros, ‘Indirecte doorbraak van aansprakelijkheid: ComSystems/Van den End q.q.’ V&O 2009/12, p. 247. 

[25] Vgl.: B.M. Katan, Toerekening van kennis aan rechtspersonen (Onderneming en recht nr. 98)(diss. Nijmegen), Deventer: Wolters Kluwer 2017; R.T.G Tros, ‘Indirecte doorbraak van aansprakelijkheid: ComSystems/Van den End q.q.’ V&O 2009/12, p. 247.

[26] Artikel 1, eerste lid, onder a, en artikel 6 van de CSDD-richtlijn.

[27] J.E.S. Hamster, ‘De verwachte richtlijn duurzame corporate governance: verantwoord ondernemen moet hoog op de bestuursagenda’, MvO 2021, afl. 7-8, par. 5.2. 

[28] Artikel 28 van de CSDD-richtlijn.

Vorige
Vorige

Onderling uitsluitend en gezamenlijk uitputtend

Volgende
Volgende

Het EU kompas: navigeren door de Europese wetgeving