Hoe juristen en technici elkaar beter kunnen begrijpen

Wie discussies volgt over recht en technologie kan de indruk krijgen dat (wetgevings)juristen en technici niet dezelfde taal spreken. Zo zouden juristen meer in open normen of beginselen praten en technici in binaire mogelijkheden. De toenemende digitalisering vereist een nauwere samenwerking tussen recht en technologie bij het opstellen van het overheidsbeleid. Zowel wanneer digitalisering het onderwerp is van de wet (zoals de AI-verordening die verwacht wordt) of wanneer digitalisering het instrument is van de wet (zoals bij de digitale ondersteuning van de Omgevingswet). Het streven om elkaar beter begrijpen is vanuit maatschappelijk oogpunt wenselijk voor het maken van overheidsbeleid. Aanbevelingen zijn hierover in overvloed en daarom ga ik in deze blogpost in op een aantal werken waarin daarover is nagedacht.

De talen van de wetgevingsjurist en de techneut 

Maar welke taal spreken beide beroepsgroepen? Wetgevingsjuristen spreken (uiteraard) de Nederlandse taal. De wetgevingsjurist volgt daarbij de formele structuur van de Aanwijzing voor de regelgeving of de 100 ideeën voor de gemeentelijke regelgever. Voor de inhoud van de regelgeving is de wetgevingsjurist belast met de taak om nieuwe wetgeving te schrijven binnen een bestaand juridisch kader met ontwikkelde juridische begrippen. Een wetgevingsjurist moet bijvoorbeeld binnen het bestuursrecht rekening houden met de juridische betekenis van de begrippen zoals besluit, belanghebbende en bestuursorgaan. Het werk van technici en daarmee de taal wordt door andere kaders bepaald. Met programmeertalen ontwikkelen technici allerlei applicaties voor verschillende doeleinden. Van het bouwen van een algoritme om je voorkeuren op sociale media te bepalen tot aan de koppeling tussen de webwinkel en de betaalmethode. Het maken van dit soort werken in de digitale wereld kan in meer dan 700 programmeertalen. Python is bijvoorbeeld een van de meest gebruikte programmeertalen voor het schrijven van code. Dit komt doordat het snel geleerd kan worden en voor verschillende doeleinden kan worden gebruikt. 

Persoonlijke zoektocht  

De kaders (en talen) die worden gebruikt voor wetgevingsjuristen en technici zullen verschillend blijven. Vanuit mijn overtuiging dat nauwere samenwerking noodzakelijk is en zal blijven de komende tijd, ben ik wel opzoek naar manieren om nader tot elkaar te komen. Daarnaast sluit deze zoektocht ook aan bij mijn persoonlijke nieuwsgierigheid en interesse naar het digitaliseringsvraagstuk. In mijn zoeken naar manieren om als wetgevingsjurist en techneut nader tot elkaar te komen vond ik twee werken die wellicht aanknopingspunten bieden. Johan Wolswinkel heeft in zijn rede ‘Willekeur of algoritme? Laveren tussen analoog en digitaal bestuursrecht’ mij doen inzien dat de wetgevingsjurist soms rule-based algoritmen zelf schrijft. Mariëtte Lokin schrijft in haar proefschrift over de ontwikkeling van een taalmodel ter ondersteuning van de interpretatie en analyse van die bronnen in de uitvoering van wetgeving. Op deze manier kunnen specificaties door technici omgezet worden naar ICT-systemen.  

Aanknopingspunten om nader tot elkaar te komen 

Wolswinkel schrijft in zijn rede dat rule-based algoritmen in het directe verlengde liggen van de traditionele structuur van rechtsregels. Hiermee probeert hij, naar mijn idee, algoritmen te demystificeren voor juristen. Wolswinkel doet dit als volgt. Met de definitie van een algoritme als startpunt (een set aan instructies om input om te zetten naar output), illustreert hij vervolgens aan de hand van een aantal voorbeelden hoe algoritmische besluitvorming al vele verschijningsvormen heeft in beleid van de overheid. Wolswinkel geeft onder andere het voorbeeld van de verdeling van radiofrequentie middels een veiling. De procedure is volledig in regelgeving uitgeschreven en kan daarmee als juridisch algoritme worden beschouwd. Vroeger werd de veiling gedaan door notarissen en nu luidt artikel 12 van Regeling aanvraag- en veilingprocedure vergunningen landelijke commerciële radio-omroep 2023: “De veiling vindt plaats via internet, met behulp van een elektronisch veilingsysteem.” De demystificatie van Wolswinkel van algoritmes en zijn illustratie hoe wetgevingsjuristen ook als het ware kunnen programmeren en toont een overeenkomst aan in het werk van wetgevingsjuristen en ICT’ers. 

Over de vraag of en hoe wetgeving aan een betere implementatie in de ICT kan bijdragen schreef Mariette Lokin haar proefschrift ‘Wendbaar wetgeven’. In haar proefschrift onderzocht ze onder andere de vraag of wetgevingsjuristen bij het maken van de ontwerpregelingen zelf al duidelijkere betekenis kunnen geven aan de wetgeving en daarmee een implementatie in ICT-systemen kunnen vergemakkelijken. Een belangrijke stap hierin zou een door Lokin voorgesteld taalmodel kunnen zijn. Het taalmodel betreft een schema waarin alle mogelijke rechtsnormen in regelgeving tot uitdrukking worden gebracht. De functie hiervan is om wetgevingsjuristen in staat te stellen begrippen en formuleringen die elementen uit rechtsnormen uitdrukken te becommentariëren bij de redactie van wetgeving. Dit commentaar, zogeheten annotaties, kan technici ondersteuning bieden bij het aanpassen van ICT- systemen in uitvoeringsorganisaties. Lokin heeft in het door haar voorgestelde taalmodel laten zien hoe wetgevingsjuristen in hun werk ICT’ers beter kunnen ondersteunen bij de implementatie van wetgeving in de ICT.  

Vanuit mijn persoonlijke interesse naar de ontwikkeling van toenemende digitalisering zijn de hierboven beschreven werken interessant geweest om enerzijds een overeenkomst tussen wetgeven en programmeren te begrijpen. Anderzijds zie ik het taalmodel als een mogelijke concrete werkwijze tussen wetgevingsjuristen en technici voor wat betreft implementatie van wetgeving. Beide werken hebben mij geholpen in gedachtevorming over het snijvlak van wetgeving en digitalisering en een betere samenwerking tussen wetgevingsjuristen en technici. Dit waren niet de enige werken. Hieronder wijs ik daarom tot slot ook drie andere werken aan die behulpzaam zijn bij dit onderwerp.    

Leesvoer:  

Raad van State, Digitalisering. Wetgeving en bestuursrechtspraak, 2021. In het eerste deel van dit rapport doet de Raad van State advies zes aanbevelingen. Deze aanbevelingen gaan deels over hoe digitalisering in wet- en regelgeving beter geadresseerd kan worden en daarmee is een rol weggelegd voor onder andere wetgevingsjuristen. Een boeiend aspect voor mij is dat de aanbevelingen ook voor andere betrokkenen, zoals technici, relevant kunnen zijn.  

Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid, Opgave AI. De nieuwe systeemtechnologie, 2021. In dit rapport benadert de WRR kunstmatige intelligentie als systeemtechnologie. Dit houdt in dat het een technologie betreft die de maatschappij fundamenteel kan veranderen. Niet alle ontwikkelingen binnen de toenemende digitalisering betreffen kunstmatige intelligentie. Maar kunstmatige intelligentie is zeker niet los te zien van de toenemende digitalisering. De fundamentele verandering van kunstmatige intelligentie zet mij aan het denken over de gevolgen voor het werk van de wetgevingsjurist.  

Nederlandse School voor Openbaar Bestuur, Actuele kwestie, klassieke afweging. Een verkenning naar de governance van het Nederlandse digitaliseringsbeleid, 2021. Dit rapport benadert de toenemende digitalisering vanuit een bestuurlijke invalshoek. Ik vind het interessant om te lezen hoe de voorgestelde aanbevelingen zien op de manier waarop de organisatie van de overheid is ingericht. Een andere manier van inrichting kan bijdragen aan een nauwere samenwerking tussen relevante partijen waaronder ook wetgevingsjuristen en technici.  

Foto via Linkedin van Unsplash

Vorige
Vorige

Gepubliceerde noot in de Gemeentestem

Volgende
Volgende

De koffertjes van het kiesrecht