Markt & Overheid
Nieuwe ronde, nieuwe regels?
Markt & Overheid (I) - Dit blog is het eerste deel van een tweeluik over het thema markt & overheid
Ali H.A. Mohammad, 13 januari 2022
De regering diende op 7 december 2021 het wetsvoorstel tot aanpassing van de Wet markt en overheid in bij de Tweede Kamer. Het is een lang verwacht wetsvoorstel, waarvoor al op 1 september 2017 een internetconsultatie werd gestart. Wat staat in de Wet markt en overheid? Wat staat in het wetsvoorstel tot aanpassing daarvan? En wat staat daar niet in?
Dit staat nu in de Wet markt en overheid
Doel van de wet
Het doel van de Wet markt en overheid (Hoofdstuk 4b Mededingingswet) is het tegengaan van ongelijke concurrentie tussen ondernemende overheden en particuliere ondernemers.
De wet bevat vier gedragsregels voor bestuursorganen die economische activiteiten verrichten. Een economische activiteit is elke activiteit die bestaat in het aanbieden van goederen of diensten op een bepaalde markt. Voorbeelden zijn het verhuren van een sporthal, het ophalen van bedrijfsafval, het aanbieden van slagboom-parkeren of het exploiteren van ligplaatsen voor boten.
Vier gedragsregels
1 Integrale kostprijs
De eerste gedragsregel is het doorberekenen van de integrale kostprijs aan de afnemers van de aangeboden goederen of diensten (art. 25i Mw). Bestuursorganen moeten hiervoor eerst identificeren wat zij aan (categorieën van) economische activiteiten verrichten. Vervolgens moeten zij de kosten hiervan berekenen en pro-rata bepalen in welke mate deze kosten toe te rekenen zijn aan de economische activiteiten. Onder de kosten vallen de operationele kosten, afschrijvings- en onderhoudskosten en vermogenskosten. Nadere regels over deze intergrale-kostprijsnorm zijn gesteld in het Besluit markt en overheid.
Voorzieningen die horen tot de openbare ruime maken ook onderdeel uit van de integrale kosten, als die voorzieningen worden ingezet voor de economische activiteit. Bij het aanbieden van ligplaatsen zullen gemeenten ook moeten denken aan bijvoorbeeld de kosten van kades, bruggen en sluizen.
Daarnaast schrijft de gedragsregel uitdrukkelijk minimaal de integrale kostprijs voor en geen marktprijs. De gedachte hierachter is dat bestuursorganen het beschikken over gegevens over kosten eenvoudiger vinden dan het maken van een marktanalyse. Gemeente Cuijck hanteerde voor haar ligplaatsen een marktprijs op basis van een prijsvergelijking. Dit leverde volgens de Autoriteit Consument en Markt (ACM) een overtreding op van de integrale-kostprijsregel. Overigens schrijft de wet niet voor dat uitgegaan moet worden van de historische kostprijs. Bij onroerende zaken wordt eerder uitgegaan van de boekwaarde, die meer in lijn is met de marktwaarde dan de historische verkrijgingsprijs.
De integrale kostprijs kan afhankelijk zijn van het niveau waarop de kosten worden geaggregeerd. Zo mocht Gemeente Amsterdam bepalen dat voor het faciliteren van pasfotoautomaten de kosten op het niveau van alle stadsdeelkantoren kon worden berekend. Dat was slecht nieuws voor de particuliere ondernemers die werkzaam zijn binnen een stadsdeel waar de grondprijzen relatief hoger liggen.
2 Bevoordelingsverbod
De tweede gedragsregel is het verbod op het bevoordelen van een overheidsbedrijf boven ondernemingen waarmee dat overheidsbedrijf in concurrentie treedt (art. 25j Mw). Bestuursorganen mogen deze overheidsbedrijven geen voordelen toekennen die verder gaan dan in het normale handelsverkeer gebruikelijk is. Het is niet toegestaan om een overheidsbedrijf de naam en het beeldmerk van het bestuursorgaan te laten gebruiken waardoor mogelijk verwarring ontstaat bij het publiek. Ook verboden is het niet in rekening brengen van de integrale kostprijs aan overheidsbedrijven.
Bij een overheidsbedrijf gaat het er met name om dat een of meer publiekrechtelijke rechtspersonen het beleid kan bepalen van een onderneming (art. 25g Mw en art. 2 Besluit markt en overheid). Dat kan onder meer bestaan uit het beschikken over een meerderheid van stemrechten, het kunnen benoemen van de meerderheid van bestuursleden of toezichthouders of het kunnen doen van een bindende voordracht voor een bestuurslid of toezichthouder.
Alleen een financieringsstroom vanuit de overheid is onvoldoende voor de kwalificatie van overheidsbedrijf. Stichting Bibliotheek Westland, die voor de verhuur van dvd’s afhankelijk is van gelden van de gemeente, is bijvoorbeeld geen overheidsbedrijf. In de statuten van de stichting is geregeld dat het bestuur wordt benoemd door de raad van toezicht en dat het zijn van bestuurslid niet kan worden verenigd met een functie in de gemeenteraad of het college van B&W. De Wet markt en overheid is op de subsidierelatie niet van toepassing. Vergelijk dit met de Stichting Marcandi, die voorziet in de materiële behoeften van de Koninklijke Marine. In de statuten van deze stichting staat dat alle bestuursleden worden benoemd door of namens de Commandant Zeekrachten. Die handelt namens de publiekrechtelijke rechtspersoon de Staat en kan met de benoemingsbevoegdheid het beleid van de onderneming bepalen. Stichting Marcandi is daarom wel een overheidsbedrijf.
Overigens regelt de Wet markt en overheid niets over concurrentieverstoring door overheidsbedrijven zelf. Dat ondervond dansschool A die bij de ACM een handhavingsverzoek deed, omdat een gemeente accommodaties onder de kostprijs zou verhuren aan dansschool B. De verhuurder aan dansschool B is formeel Stichting X, die een beheer- en exploitatieovereenkomst heeft met de gemeente. De stichting is een overheidsbedrijf. In de statuten van de stichting staat dat de benoeming van een bestuurslid instemming behoeft van het college van B&W van de gemeente. Dansschool A is hier geen concurrent van de gemeente die de integrale kostprijs in rekening moet brengen. Overigens ook niet van Stichting X, maar die heeft als overheidsbedrijf geen verplichting om de integrale kostprijs in rekening te brengen. Het handhavingsverzoek werd afgewezen, omdat de dansschool geen belanghebbende was (art. 1:2 Awb).
3 Verbod op exclusief gegevensgebruik
De derde gedragsregel is het verbod op exclusief gegevensgebruik (art. 25k Mw). Gegevens die zijn verkregen in kader van publiekrechtelijke bevoegdheden mogen alleen voor economische activiteiten worden gebruikt als deze ook aan derden beschikbaar kunnen worden gesteld.
In de media beklaagden brancheverenigingen over (vermeende) concurrentievervalsing door het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) in de markt van statistische diensten. De Wet markt en overheid geeft voor concurrenten van het CBS onvoldoende handvatten om hun concurrentiebelangen te beschermen. Hoewel het CBS als zelfstandig bestuursorgaan valt onder de Wet markt en overheid, bleek het voor de minister van EZK uiteindelijk nodig te zijn om een beleidsregel vast te stellen. Daar is onder andere geregeld dat koppelverkoop en actieve acquisitie verboden is. Bij koppelverkoop worden de statistische gegevens verstrekt, onder de voorwaarde dat er andere diensten worden afgenomen.
4 Voorkomen van personele functievermenging
De vierde gedragsregel is het voorkomen van personele functievermenging (art. 25l Mw). Betrokkenheid bij publiekrechtelijke bevoegdheden moet worden gescheiden van een relevante economische activiteit. Als bijvoorbeeld een sportaccommodatie van een gemeente een bepaalde subsidie nodig heeft, kan dezelfde persoon binnen de gemeente niet zowel betrokken zijn bij de subsidieverlening als bij het exploiteren van die sportaccommodatie.
Gevolgen niet-naleving
De ACM kan naar aanleiding van een signaal, of uit eigen beweging, onderzoek doen naar een geval. De ACM heeft de toezichtsbevoegdheden uit hoofdstuk 5 van de Awb (betreden van plaatsen, vorderen van inlichtingen, inzage in stukken, en vorderen van medewerking). De Wet markt en overheid regelt dat de bestuursorganen op verzoek van ACM moeten aantonen dat zij voldoen aan de integrale-kostprijsregel (art. 25i lid 4 Mw).
De ACM maakt een rapportage op van het onderzoek en kan verklaren dat er sprake is van een overtreding van de gedragsregels of een last onder dwangsom opleggen (art. 70c Mw). De gemeenten Harlingen, Veenendaal en Heerhugowaard kregen al te maken met een last onder dwangsom.
“De Wet markt en overheid biedt concurrenten van het CBS onvoldoende handvatten om hun concurrentiebelangen te beschermen. ”
Uitzonderingen op de regels
De vier gedragsregels van de Wet markt en overheid zijn niet altijd van toepassing.
Uitzondering op de integrale-kostprijsregel
Er zijn kort gezegd drie gevallen waarin alleen de integrale-kostprijsregel niet van toepassing is (art. 25i lid 2 Mw).
Het eerste geval betreft economische activiteiten die strekken ter uitoefening van een bijzonder of uitsluitend recht, zoals een gemeentedienst die openbaar vervoer verzorgt. De wetgever gaat er namelijk vanuit dat voor dergelijke activiteiten allerlei voorschriften omtrent tarieven gelden.
Het tweede geval is het verstrekken van gegevens die zijn verkregen in het kader van de uitoefening van publiekrechtelijke bevoegdheden. Een integrale-kostprijsregel zou het overheidsbeleid over het beschikbaar stellen van overheidsinformatie doorkruisen.
Het derde geval betreft ondernemingen die belast zijn met het uitvoeren van de Wet sociale werkvoorziening waarvoor in artikel 5 van de Wet sociale werkvoorziening al een norm is gesteld over het tegengaan van concurrentieverstoring.
Naast deze uitzondering op de integrale kostprijsregel zijn er vier gevallen waarin de gehele Wet markt en overheid niet van toepassing is.
Organisaties die niet vallen onder de wet
Ten eerste zijn er een aantal organisaties uitgezonderd van de Wet markt en overheid (art. 25h lid 1 Mw): openbare scholen en onderwijsinstellingen, Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO), de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek (NWO), en publieke media-instellingen (in het bijzonder de Nederlandse Omroep Stichting). De wetgever achtte het voldoende dat voor deze organisaties sectorale regels of afspraken gelden die gelijke concurrentie moeten waarborgen.
Voor bekostigde hogeronderwijs- en mbo- onderwijsinstellingen is vorig jaar de Beleidsregel investeren met publieke middelen in private activiteiten vastgesteld, waarin voorwaarden staan voor het investeren van publieke middelen voor private activiteiten. De beleidsregel ontleent inspiratie aan de Wet markt en overheid.
B-organen vallen niet onder de reikwijdte van de wet; die handelen immers alleen als bestuursorgaan bij het uitoefenen van openbaar gezag en niet wanneer zij ondernemen (art. 1.1 lid 1 onder b Awb). Ook openbare lichamen voor bedrijf en beroep vallen niet onder de reikwijdte van de wet (art. 25h lid 3 Mw). De problematiek concentreert zich volgens de wetgever niet op deze openbare lichamen. Openbare lichamen die in samenwerkingsregelingen op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen worden ingesteld, vallen overigens wel onder de wet.
Economische activiteiten aan andere overheden
Ten tweede geldt de wet niet voor het aanbieden van economische activiteiten aan andere overheden (die uitsluitend bestemd zijn voor de uitvoering van een publiekrechtelijke taak (art. 25h lid 2 Mw). Een voorbeeld is het drukken van brochures in het kader van publieksvoorlichting. Een ander voorbeeld is statistische dienstverlening van het CBS aan andere overheden, die nodig is voor het bepalen van overheidsbeleid.
De wet voorziet niet in een uitzondering voor economische activiteiten die worden verricht voor buitenlandse overheden. Het ministerie van Defensie had zich volgens de rechter bij het aanbieden van ferryvluchten aan de Peruaanse Marine dan ook te houden aan de Wet markt en overheid.
Europees staatssteunrecht is van toepassing
Ten derde geldt de wet niet als het Europees staatssteunrecht naar het oordeel van het bestuursorgaan van toepassing is (art. 25h lid 4 Mw). Dit betreft steunmaatregelen die vallen onder de reikwijdte van artikel 107 VWEU. Het Europees staatssteunrecht biedt dan de kaders om de vervalsing van de mededinging te beheersen.
Een steunmaatregel valt onder de reikwijdte van het Europees staatssteunrecht als die maatregel het grensoverschrijdend handelsverkeer mogelijk beïnvloedt. Bij activiteiten met een lokaal karakter of met marginale grensoverschrijdende effecten is dat niet het geval. Gedacht kan worden aan lokale sportfaciliteiten, kranten of ligplaatsen. Ook kan een economische activiteit weliswaar grensoverschrijdend zijn, maar uitgezonderd zijn van de toepassing van het staatssteunrecht. Dat kan als toepassing is gegeven aan de Reguliere de-minimisverordening 1407/2013. Die maakt het mogelijk om vooraf kenbaar gemaakte steun aan één onderneming te verlenen, met een maximumbedrag van € 200.000 over een periode van drie belastingjaren. Dan moet nog gekeken worden of de Wet markt en overheid (in het bijzonder het bevoordelingsverbod) in de weg staat aan de steunmaatregel.
Algemeenbelangexceptie
Ten slotte geldt er een exceptie voor economische activiteiten in het algemeen belang, dankzij een destijds aangenomen amendement van Ten Hoopen (CDA) en Vos (PvDA) die oog had voor de bestuurlijke autonomie van (decentrale) overheden bij het bepalen van het algemeen belang (art. 25h lid 5 en 6 Mw).
Zo kan de gemeenteraad bepalen dat het onder de kostprijs aanbieden van gemeentelijke sportfaciliteiten, het gratis uitdelen van vuilniszakken, of het verstrekken van leningen (bijvoorbeeld voor Parkstad Limburg) in het algemeen belang is. Bij het voorbeeld van sportfaciliteiten kan worden gedacht aan het bevorderen van de volksgezondheid of het toegankelijk maken van sport voor kinderen van ouders met een laag inkomen. Het primaat is aan dit vertegenwoordigende orgaan om te bepalen dat dit een algemeen belang is en zij hebben ruimte om te beoordelen dat de voordelen hiervan opwegen tegen de nadelen, zoals ongelijke concurrentie met particuliere aanbieders van sportfaciliteiten. Dit orgaan stelt dit vast door het nemen van een zogenoemd algemeenbelangbesluit.
De ACM heeft geen bevoegdheid om algemeenbelangbesluiten te beoordelen. Hiervoor noemde ik de bevoegdheid van de ACM om een overtreding van de gedragsregels vast te stellen of een last onder dwangsom op te leggen. Een uitweg voor overheden is om gebruik te maken van de algemeenbelangexceptie. Dat moet wel op tijd gebeuren. Een dwangsom verbeurt als het algemeenbelangbesluit pas na de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom in werking treedt.
Over algemeenbelangbesluiten is in de afgelopen jaren flink geprocedeerd. Bestuursorganen hebben een aanzienlijke beoordelingsruimte bij het bepalen of er sprake is van een economische activiteit in het algemeen belang. Dat neemt niet weg dat bestuursorganen het besluit moeten nemen met inachtneming van het zorgvuldigheidsbeginsel uit artikel 3:2 van de Awb en het motiveringsbeginsel uit artikel 3:46 Awb.
Bij het aannemelijk maken dat een economische activiteit in het algemeen belang is, bijvoorbeeld een proef gratis parkeren in de binnenstad, is met name de rechtbank Rotterdam streng geweest. Algemeenbelangbesluiten waren te veel gebaseerd op ‘aannames’, ‘hoop en verwachtingen’ of ‘niet concreet onderbouwde stellingen’. Een motivering voor de exploitatie van sportaccommodaties als ‘het is in het algemeen belang dat er ontmoetingsplekken zijn die een belangrijke bijdrage leveren aan de vitaliteit van de kernen van de gemeente’ is onvoldoende.
Het College van beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft een beoordelings- en toetsingskader ontwikkeld en hiermee samenhang in de jurisprudentie aangebracht.
Kort gezegd beoordeelt het CBb eerst of het bestuursorgaan zich redelijkerwijs op het standpunt kan stellen dat er sprake is van een algemeen belang. Is het aanbieden van de economische activiteit onder de kostprijs wel nodig? Bestuursorganen kunnen hier erop wijzen dat de activiteit momenteel niet onder de kostprijs wordt aangeboden en het niet aannemelijk is dat commerciële partijen het nagestreefd algemeen belang kunnen dienen.
Daarna beoordeelt het CBb of het bestuursorgaan – gelet op de betrokken belangen - in redelijkheid kon besluiten tot het nemen van een algemeen-belang-besluit. Leidt de lagere prijsstelling tot de gewenste doelstelling? En is het nadeel voor de betrokken ondernemingen zoveel mogelijk beperkt?
Paul Adriaanse en ik zijn hier uitgebreid ingegaan op het beoordelings- en toetsingskader van het CBb.
“Algemeenbelangbesluiten waren gebaseerd op ‘aannames’, ‘hoop en verwachtingen’ of ‘niet concreet onderbouwde stellingen’”
Dit gaat veranderen in de Wet markt en overheid
Drie wijzigingen
Het wetsvoorstel tot aanpassing van de Wet markt en overheid (Wijziging van de Mededingingswet in verband met aanpassing van de bepalingen over markt en overheid) bestaat kort gezegd uit drie componenten:
het schrappen van de horizonbepaling waardoor de wettelijke regeling in hoofdstuk 4B van de Mededingingswet (die na de derde verlenging op 1 juli 2023 zou vervallen) niet meer tijdelijk is;
het aanscherpen van de uitzondering voor economische activiteiten in het algemeen belang;
het regelen van een uitzondering op de integrale kostprijsregel voor het non-discriminatoir en kosteloos vrijgeven van broncodes (ter stimulering van open source software).
De tweede component is het meest ingrijpend. Daarom ga ik hierop verder in.
Aanscherping van de algemeenbelangexceptie
Het wetsvoorstel scherpt de algemeenbelangexceptie flink aan. Deze aanscherping houdt het volgende in.
1 Markconsultatie
Ten eerste wordt het organiseren van een (vormvrije) marktconsultatie verplicht voordat een bestuursorgaan een algemeenbelangbesluit neemt dan wel een dergelijk besluit opnieuw beoordeelt. Zowel het algemeenbelangbesluit als de herbeoordeling zijn overigens vatbaar voor bezwaar en beroep, ook voor degenen die niet hebben meegedaan aan de marktconsultatie. Bestuursorganen moeten hier uiterlijk twee weken voor de consultatie een kennisgeving over doen en daarbij vermelden hoe de aanmelding voor de consultatie verloopt. Hoewel de uniforme openbare voorbereidingsprocedure niet van toepassing is, zijn de kennisgevingsregels die daarvoor in artikel 3:12 Awb zijn gesteld wel van toepassing.
2 Evaluatie
Ten tweede zal een algemeenbelangbesluit steeds binnen vijf jaar opnieuw moeten worden beoordeeld naar de doeltreffendheid ervan en de effecten in de praktijk. Bestaande algemeenbelangbesluiten (genomen voordat de aanpassing van de wet in werking treedt) moeten binnen vijf jaar na inwerkingtreding van de wet opnieuw worden beoordeeld. Deze herbeoordeling mondt uit tot een besluit tot het handhaven, aanpassen of intrekken van het algemeenbelangbesluit.
3 Haakje voor motiveringseisen
Ten derde voorziet het wetsvoorstel in een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen over de elementen die bij de heroverweging worden betrokken. Er wordt ook een grondslag gecreëerd om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen over de elementen bij de motivering van een algemeenbelangbesluit of herbeoordeling. De memorie van toelichting wekt de indruk dat voor deze nadere regels zal worden aangesloten bij de motiveringselementen die al sinds de inwerkingtreding van de wet in 2012 stonden in de Handreiking Wet markt en overheid (p. 25-27). Volgens de toelichting zullen de motiveringsvereisten een codificering zijn van de bestaande jurisprudentie. In de algemene maatregel van bestuur worden uitdrukkelijk géén vereisten opgenomen die niet volgen uit de jurisprudentie van het CBb.
Verschil met het eerder ontwerp
Ten opzichte van het ontwerp, dat in 2017 ter consultatie is aangeboden, zijn de eisen voor overheden (die in het algemeen belang willen afwijken van de regels voor marktactiviteiten) relatief verzwaard. Zo mondt de evaluatie niet meer slechts uit tot openbaar te maken verslag, maar tot een appellabel besluit. Daar staat tegenover dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Awb niet verplicht en is de marktconsultatie vormvrij.
Dit staat nog niet in het wetsvoorstel
Interessant is ook wat niet in het wetsvoorstel of de toelichting staat.
Snel handelen tijdens een crisis
Zo valt het op dat de regering het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer indient tijdens een crisis, maar niet voorziet in een uitzondering op de regels bij dwingende spoed. Een dergelijke uitzondering kent de Aanbestedingswet wel (art. 2.32 lid 1 onder c Aw). Zou de overheid bijvoorbeeld tijdens een (lokale) overstroming daadwerkelijk eerst een consultatie organiseren voordat zij bij wijze van spreken gratis absorberende waterzakken gaat uitdelen?
Altijd een marktconsultatie nodig?
Ook is niet overwogen om een bagatelbepaling voor de marktconsultatie op te nemen. Eerder pleitten Willem Janssen en ik voor een marktconsultatie, maar wel met een uitzondering voor initiatieven met een lage verwachte netto-omzet. Op deze manier kan worden voorkomen dat de administratieve kosten van een consultatie niet opwegen tegen de baten hiervan. In de toelichting van het wetsvoorstel worden de administratieve lasten voor het organiseren van een marktconsultatie geschat op gemiddeld € 2.200,- per economische activiteit. Dit kan een reden zijn voor het achterwege laten van deze bagateloptie.
Als alternatief kan ook gedacht worden aan uitzonderingen voor situaties waar er nauwelijks marktverstoring plaatsvindt. Denk bijvoorbeeld aan een korting op snippergroen, waarvan het verkopen volgens de Autoriteit Consument en Markt in principe onder gedragsregels van de Wet markt en overheid valt. Een marktconsultatie ligt hier niet altijd voor de hand. Bestuursorganen zouden zulke situaties vooraf moeten kunnen inschatten.
CBS-problematiek
De hiervoor genoemde discussie rondom het marktgedrag van het CBS blijft onbesproken in de toelichting. Dat is opvallend, aangezien de Wet markt en overheid tekortschoot en de minister van EZK het instrument van beleidsregels moest inzetten. Zijn uit deze casus lessen te trekken voor de Wet markt en overheid?
Integrale kostprijsregel voor overheidsbedrijven
Hiervoor heb ik het voorbeeld besproken van de dansschool die bij de ACM een handhavingsverzoek deed, omdat een gemeente via een overheidsbedrijf een accommodatie voor te lage prijzen zou verhuren aan haar concurrent. In dit geval kan de Wet markt en overheid geen concurrentieverstoring tegengaan, aangezien de integrale-kostprijsregel niet geldt voor overheidsbedrijven. Daarnaast speelt hier dat de wet in principe bescherming biedt aan concurrenten van ondernemende overheden zelf. De wet kent geen regels om de concurrenten van begunstigde partijen - zoals concurrenten van een dansschool die lage huurprijzen betaalt - te beschermen. Het wetsvoorstel gaat niet in op deze lacunes.
Uitbreiding reikwijdte wet
Ten slotte lijkt niet overwogen om de toepassing van de wet uit te breiden. Zo zijn nu bepaalde organisaties uitgezonderd van de wet, zoals openbare onderwijsinstellingen. Onderwijs, advisering en onderzoek zijn echter sectoren waar uit de wetsevaluatie blijkt dat concurrentievervalsing wordt ervaren.
Overigens is het uitbreiden van de reikwijdte van de wet naar beslissingen over inbesteden (van de markt afgenomen diensten voortaan in eigen beheer organiseren) wel overwogen. Deze uitbreiding is niet wenselijk geacht omdat dit een fundamentele aanpassing van de reikwijdte van de wet betekent. Mogelijk leidt dit tot onvrede in de markt, aangezien er lange discussies zijn over het inbesteden van bijvoorbeeld de beveiligings- of schoonmaakdiensten door overheden.
Conclusie
Het wetsvoorstel tot aanpassing van de Wet markt en overheid ligt in de Tweede Kamer. De meest ingrijpende aanpassing is het aanscherpen van de uitzondering van de wet voor economische activiteiten in het algemeen belang. Voordat deze uitzondering kan worden ingeroepen, zal een marktconsultatie vooraf moeten worden georganiseerd. Dat besluit moet ook periodiek worden heroverwogen. Op enkele aandachtspunten gaat het wetsvoorstel nu nog niet in. Het wordt interessant om te volgen of de wetgever daar tijdens de parlementaire behandeling aandacht aan gaat besteden.
Meer informatie?
Neem contact op met Ali Mohammad.